Het hartenwerk ontbreekt.
Wee degenen die in hun ogen wijs, en bij zichzelven verstandig zijn.(Jes. 5:21)Het hartenwerk ontbreekt.
Meer en meer onttrekt men zich aan de kracht der waarheid. De christelijke leefwijze (zo het heet) is der wereld gelijkvormig geworden. Hoe kan het anders? Men moge de wedergeboorte veronderstellen, maar het onvernieuwde hart van de "vermoedelijke" hemelburgers blijft der zonde slaaf. Het gedichtsel ervan is kwaad van de jeugd aan. Naarmate de kracht der waarheid van de consciëntie wordt weggerukt, komt het dan ook uit: "de kinderen Israëls voeren verder te doen, dat kwaad was in de ogen des Heeren."
Staat wat ik u bidden moge, toch niet stil bij uw oppervlakkige godsdienst. Wij moeten wedergeboren worden, niet alleen een ander, maar een nieuw hart ontvangen. Arme mensen die daarvan vreemdelingen zijn. Hun grond zal eens bezwijken. God ziet het hart aan. En ons hart is van nature een vuile bron van ongerechtigheden. Alleen het bloed en de Geest van Christus vermogen het te vernieuwen. Israël doe het ons toch verstaan, dat alles buiten die vernieuwing ons niet redden kan van de zonde, noch van het vreselijk oordeel Gods.
Ach, Gods volk moet wel zijn beeld in Israël zien. De zonde houdt niet op. Het vlees begeert tegen de geest. Die strijd wordt eerst beslecht bij de dood. Maar in dit leven houdt de twist van de zonde aan en overmant ons menigwerf het kwaad. Wie had ooit de weg ten hemel kunnen denken, zéi als Gods volk die kennen leert? Zelfs de zonde van de jonkheid kwelt en zoekt weer kracht. Deed dit David niet roepen "Gedenk niet de zonde mijner jonkheid"?
Als Gods genade niet steeds dezelfde was en altijd nieuw, het was voor al Gods volk verloren. Maar in genade ligt het behoud. God wordt niet moede om genade te bewijzen aan gans schuldigen. Hij redt uit diepten van ellenden. Hij, Die Zijn weldaden aan Israël zo onuitsprekelijk groot gemaakt had.
(Ds. G.H. Kersten - Meer dan overwinnaars, blz. 112)
Men kan God niets afnemen, en de gehele wereld werkt dag en nacht om Hem alles af te nemen.
(citaat van ds. Joh. van der Poel)